1. Door wie en hoe worden dienaren Gods verkozen?



Dienaren worden door God aangesteld, door de oudsten gezalfd en/of de handen opgelegd en vervolgens door God uitgezonden.

Handelingen 13:2-4

En terwijl zij vastten bij de dienst des Heren, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb. Toen vastten en baden zij, en legden hun de handen op en lieten hen gaan. Dezen dan, door de Heilige Geest uitgezonden, trokken naar Seleucie en voeren vandaar naar Cyprus;

Handelingen 20:28

Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.

1 Timotheus 1:18

Deze opdracht vertrouw ik u toe, mijn kind Timoteus, overeenkom­stig de profetieën, die vroeger aangaande u zijn uitgespro­ken, opdat gij, u daarnaar richtend, de goede strijd strijdt.

1 Timotheus 4:14

Veronacht­zaam de gave in u niet, die u krachtens een profetenwoord geschonken is onder handoplegging van de gezamenlijke oudsten.

Aan welke eisen moeten dienaren Gods (hun vrouwen en kinderen) voldoen?

1 Timotheus 3:1-13

Dit is een betrouwbaar woord: indien iemand staat naar het opzieners­ambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak. Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van een vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen? Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgebla­zen­heid in het oordeel des duivels valle. Hij moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaan­den, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik des duivels valle. Evenzo moeten de diakenen waardig zijn, niet met twee tongen sprekende, niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, maar het geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten. Laten ook dezen eerst op de proef gesteld worden, om daarna, als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen. Evenzo moeten [hun] vrouwen zijn: waardig, geen kwaadspreek­sters, nuchter, betrouwbaar in alles. Diake­nen moeten mannen van een vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren. Want zij, die hun dienst goed hebben vervuld, verwer­ven zich een ereplaats en veel vrijmoedigheid om te spreken door het geloof in Christus Jezus.

2 Timotheus 2:24-26

en een dienstknecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, geduldig, met zachtmoedigheid de dwarsdrij­vers bestraffende. Het kon zijn, dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren en, ontnuchterd, zich te wenden tot de wil van Hem, [losgekomen] uit de strik des duivels, die hen ge­van­gen hield.

Titus 1:5-9

Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij in orde zoudt brengen hetgeen nog verbetering behoefde, en dat gij, zoals ik u opdroeg, in alle steden als oudsten zoudt aanstellen mannen, die onberispelijk zijn, een vrouw hebben, die gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten. Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods, niet aanmatigend, niet driftig, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, niet op oneerlijke winst uit, maar gastvrij, met liefde voor wat goed is, bezadigd, rechtvaar­dig, vroom, ingetogen, zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen.


Samenvatting

Dienaren Gods:

1. onbesproken

2. de man van één vrouw

3. nuchter

4. bezadigd

5. beschaafd

6. gastvrij

7. bekwaam om te onderwijzen

8. niet aan de wijn verslaafd

9. niet opvliegend

10. vriendelijk zijn jegens allen

11. niet strijdlustig

12. niet geldzuchtig

13. een goed bestierder van zijn eigen huis

14. met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdend

15. niet een pas bekeerde

16. niet opgeblazen

17. gunstig bekend bij de buitenstaanden

18. niet in opspraak

19. waardig

20. niet met twee tongen sprekend

21. niet op winstbejag uit

22. het geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten

23. eerst op de proef gesteld worden, dan dienen

24. onberispelijk blijken

25. hun vrouwen: waardig

26. hun vrouwen: geen kwaadspreek­sters

27. hun vrouwen: nuchter

28. hun vrouwen: betrouwbaar in alles

29. niet twisten

30. met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffen

31. gelovige kinderen hebben

32. hun kinderen: niet in opspraak zijn wegens losbandigheid

33. hun kinderen: van tucht willen weten

34. onberispelijk als een beheerder van het huis Gods

35. niet aanmatigend

36. niet driftig

37. niet op oneerlijke winst uit

38. liefde hebben voor wat goed is

39. rechtvaardig

40. vroom

41. ingetogen

42. zich houdend aan het betrouwbare woord naar de leer

43. in staat te vermanen op grond van de gezonde leer

44. in staat tegensprekers te weerleggen

· De dienaren moeten eerst op de proef gesteld worden, om daarna, als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen.

· Het is o.m. verder hun taak in alle steden oudsten aan te aanstellen.